De museumcollectie


De collectie van muziekrollen en automatische piano’s, verwante instrumenten en documentatiemateriaal begon, zoals de meeste musea, als initiatief van twee kenners en verzamelaars, Theo de Boer en Kasper Janse.

Voor de toekomst en het beheer van hun verzamelingen, die ze vanaf 1970 samen uitbouwden, richtten ze in 1981 de Stichting Nederlands Piano Museum op. In 1994 kon aan de Westerstraat het huidige museumpand geopend worden.

In bijna vijftig jaar is een omvangrijke en zeer diverse collectie bijeengebracht, die alle aspecten van de automatische piano omvat. De collectie groeit nog ieder jaar door aankopen en schenkingen.



De informatiedragers


De periode van de pianola beslaat ruim drie decennia: van 1900 tot 1935. Rond 1900 kon voor het eerst in de geschiedenis muziek vastgelegd worden voor reproductie. Het was de tijd van de opkomst van de phonograaf en de grammofoon. De kwaliteit van de directe, akoestische opname in de jaren voor de uitvinding van de elektrische opnametechniek (ca. 1925) was nog verre van perfect, zeker voor pianomuziek. De wasrol of schellakplaat had een korte afspeelduur en was aan slijtage onderhevig.
Een veel grotere kwaliteit en een langere speelduur waren mogelijk op de in dezelfde tijd ontwikkelde afspeelsystemen die werkten met geperforeerde papieren rollen. Met voorzetapparaten kon een piano bespeeld worden. Al gauw kon een automatisch speelapparaat ook ingebouwd worden in een piano of vleugel.

Muziekrollen.  De informatiedragers werden gemaakt van dun maar sterk papier dat bestand was tegen langdurig gebruik. Ze werden opgerold op een spoel en in stevige kartonnen doosjes gedaan. De gaatjes in de muziekrol waarmee de hamers van de piano (of de vingers van het voorzetapparaat) werden aangestuurd, werden pneumatisch (met luchtdruk) afgelezen waardoor de rollen vrijwel geen slijtage ondervinden. Dankzij het gebruik van pneumatiek werd het bovendien mogelijk verschillen in aanslagsterkte aan te brengen. Bij volautomatische ‘reproduktie-systemen’ werden extra sporen in de muziekrol toegevoegd voor de dynamiek. Bij de half-automatische systemen werden op de rol aanwijzingen gedrukt voor het regelen van dynamiek en tempo.

De automatisch spelende piano’s werden al snel populair, en overal op de wereld kwam de productie van pianolarollen op gang. Het Amsterdamse museum heeft een enorme collectie van deze papieren geluidsdragers. Met meer dan 40.000 rollen is het een van de grootste collecties in de wereld.

In de eerste jaren werden alle rollen via een op een tekentafel gearrangeerde moederrol gemaakt, maar al in 1905 werd het mogelijk om opnamen te maken van het spel van pianisten en componisten. Het museum heeft rollen van beide typen, verdeeld over alle genres die een eeuw geleden gangbaar waren.

Er waren tientallen roltypen, die tussen fabrikanten verschilden of die nieuw ontwikkeld werden naarmate de techniek verfijnder werd. Vanaf 1908 werd er wereldwijd door vrijwel alle fabrikanten een nieuwe standaard aangenomen: het 88-toons systeem. De elektrisch aangedreven volautomatische systemen hebben extra sporen op de rol, en rollen voor orchestrions hebben ook perforaties voor het slagwerk en andere instrumenten.

Het Pianola Museum heeft als missie om voor alle typen muziekrollen tenminste één instrument te hebben dat de rollen af kan spelen.

Andere informatiedragers.  Het unieke van het gebruik van papieren rollen was de veel langere speelduur, compacte opslag, betaalbare productiemethode en het dynamische spel. Maar er bestonden al honderden jaren mechanische muziekinstrumenten. De museumcollectie bevat veel voorlopers die bespeeld worden met houten of metalen cilinders of plankjes met pinnen, metalen platen met gaatjes, platen of rollen van geperforeerd karton, en de directe tijdgenoten van de papieren rol: wasrollen voor de phonograaf en vroege grammofoonplaten.



Instrumenttypen


Eeuwenlang werden automatische muziekinstrumenten gebouwd, van kleine muziekdoosjes tot de enorme carillons [beter beiaards?] in kerktorens. Hoe ingenieus deze mechanische instrumenten ook waren, ze konden geen dynamiek weergeven en ze waren ongeschikt voor de subtiliteit van pianomuziek.

Daar kwam pas verandering in aan het eind van de 19e eeuw, toen verschillende instrumentbouwers min of meer tegelijkertijd de mogelijkheid onderzochten van aansturing door luchtdruk, waardoor de kracht van de aanslag beïnvloed kon worden en de dynamiek mogelijk werd waar ‘piano-fortes’ hun naam aan te danken hebben.

Voetbediening.  De eerste instrumenten werden door een ‘pianolist’ bespeeld, die via voetpedalen voor de luchtdruk zorgde. De luchtdruk liet zowel de rol draaien (met een luchtmotortje) en zorgde voor de onderdruk in het systeem voor het aansturen van de toetsen van de piano. Per toets was een opening, waardoor lucht naar binnen kon stromen zodra in de rol een gaatje verscheen. Bij de toets (of de vinger van voorzet-apparaten) was een balgje, dat dichtklapte zodra een ventiel luchtdruk kreeg, waardoor de hamer of vinger in beweging kwam.

Automatische instrumenten.  Begin 20e eeuw werd het lichtnet in ons land aangelegd en langzaam verspreidde het elektriciteitsnet zich over het hele land. De eerste elektrisch aangedreven instrumenten werkten nog met gelijkstroommotoren op accu’s (ca. 1905). In diezelfde tijd werd het mogelijk om het spel van pianisten op te nemen, wat leidde tot de bouw van zeer exclusieve en kostbare instrumenten, aangedreven door elektromotoren en met automatische reproductie, ingebouwd in piano’s van alle belangrijke pianofabrikanten inclusief Steinway & Sons.

Verspreiding.  De bouw van deze instrumenten kwam op in West-Europa (Duitsland, Engeland en Frankrijk) en de Verenigde Staten. Al snel werden instrumenten en muziekrollen over de hele wereld verkocht. In totaal werden waarschijnlijk wel vier miljoen pianola’s en aanverwante instrumenten gebouwd.





De museumcollectie


De collectie van muziekrollen en automatische piano’s, verwante instrumenten en documentatiemateriaal begon, zoals de meeste musea, als initiatief van twee kenners en verzamelaars, Theo de Boer en Kasper Janse.

Voor de toekomst en het beheer van hun verzamelingen, die ze vanaf 1970 samen uitbouwden, richtten ze in 1981 de Stichting Nederlands Piano Museum op. In 1994 kon aan de Westerstraat het huidige museumpand geopend worden.

In bijna vijftig jaar is een omvangrijke en zeer diverse collectie bijeengebracht, die alle aspecten van de automatische piano omvat. De collectie groeit nog ieder jaar door aankopen en schenkingen.



De informatiedragers


De periode van de pianola beslaat ruim drie decennia: van 1900 tot 1935. Rond 1900 kon voor het eerst in de geschiedenis muziek vastgelegd worden voor reproductie. Het was de tijd van de opkomst van de phonograaf en de grammofoon. De kwaliteit van de directe, akoestische opname in de jaren voor de uitvinding van de elektrische opnametechniek (ca. 1925) was nog verre van perfect, zeker voor pianomuziek. De wasrol of schellakplaat had een korte afspeelduur en was aan slijtage onderhevig.
Een veel grotere kwaliteit en een langere speelduur waren mogelijk op de in dezelfde tijd ontwikkelde afspeelsystemen die werkten met geperforeerde papieren rollen. Met voorzetapparaten kon een piano bespeeld worden. Al gauw kon een automatisch speelapparaat ook ingebouwd worden in een piano of vleugel.

Muziekrollen.  De informatiedragers werden gemaakt van dun maar sterk papier dat bestand was tegen langdurig gebruik. Ze werden opgerold op een spoel en in stevige kartonnen doosjes gedaan. De gaatjes in de muziekrol waarmee de hamers van de piano (of de vingers van het voorzetapparaat) werden aangestuurd, werden pneumatisch (met luchtdruk) afgelezen waardoor de rollen vrijwel geen slijtage ondervinden. Dankzij het gebruik van pneumatiek werd het bovendien mogelijk verschillen in aanslagsterkte aan te brengen. Bij volautomatische ‘reproduktie-systemen’ werden extra sporen in de muziekrol toegevoegd voor de dynamiek. Bij de half-automatische systemen werden op de rol aanwijzingen gedrukt voor het regelen van dynamiek en tempo.

De automatisch spelende piano’s werden al snel populair, en overal op de wereld kwam de productie van pianolarollen op gang. Het Amsterdamse museum heeft een enorme collectie van deze papieren geluidsdragers. Met meer dan 40.000 rollen is het een van de grootste collecties in de wereld.

In de eerste jaren werden alle rollen via een op een tekentafel gearrangeerde moederrol gemaakt, maar al in 1905 werd het mogelijk om opnamen te maken van het spel van pianisten en componisten. Het museum heeft rollen van beide typen, verdeeld over alle genres die een eeuw geleden gangbaar waren.

Er waren tientallen roltypen, die tussen fabrikanten verschilden of die nieuw ontwikkeld werden naarmate de techniek verfijnder werd. Vanaf 1908 werd er wereldwijd door vrijwel alle fabrikanten een nieuwe standaard aangenomen: het 88-toons systeem. De elektrisch aangedreven volautomatische systemen hebben extra sporen op de rol, en rollen voor orchestrions hebben ook perforaties voor het slagwerk en andere instrumenten.

Het Pianola Museum heeft als missie om voor alle typen muziekrollen tenminste één instrument te hebben dat de rollen af kan spelen.

Andere informatiedragers.  Het unieke van het gebruik van papieren rollen was de veel langere speelduur, compacte opslag, betaalbare productiemethode en het dynamische spel. Maar er bestonden al honderden jaren mechanische muziekinstrumenten. De museumcollectie bevat veel voorlopers die bespeeld worden met houten of metalen cilinders of plankjes met pinnen, metalen platen met gaatjes, platen of rollen van geperforeerd karton, en de directe tijdgenoten van de papieren rol: wasrollen voor de phonograaf en vroege grammofoonplaten.



Instrumenttypen


Eeuwenlang werden automatische muziekinstrumenten gebouwd, van kleine muziekdoosjes tot de enorme carillons [beter beiaards?] in kerktorens. Hoe ingenieus deze mechanische instrumenten ook waren, ze konden geen dynamiek weergeven en ze waren ongeschikt voor de subtiliteit van pianomuziek.

Daar kwam pas verandering in aan het eind van de 19e eeuw, toen verschillende instrumentbouwers min of meer tegelijkertijd de mogelijkheid onderzochten van aansturing door luchtdruk, waardoor de kracht van de aanslag beïnvloed kon worden en de dynamiek mogelijk werd waar ‘piano-fortes’ hun naam aan te danken hebben.

Voetbediening.  De eerste instrumenten werden door een ‘pianolist’ bespeeld, die via voetpedalen voor de luchtdruk zorgde. De luchtdruk liet zowel de rol draaien (met een luchtmotortje) en zorgde voor de onderdruk in het systeem voor het aansturen van de toetsen van de piano. Per toets was een opening, waardoor lucht naar binnen kon stromen zodra in de rol een gaatje verscheen. Bij de toets (of de vinger van voorzet-apparaten) was een balgje, dat dichtklapte zodra een ventiel luchtdruk kreeg, waardoor de hamer of vinger in beweging kwam.

Automatische instrumenten.  Begin 20e eeuw werd het lichtnet in ons land aangelegd en langzaam verspreidde het elektriciteitsnet zich over het hele land. De eerste elektrisch aangedreven instrumenten werkten nog met gelijkstroommotoren op accu’s (ca. 1905). In diezelfde tijd werd het mogelijk om het spel van pianisten op te nemen, wat leidde tot de bouw van zeer exclusieve en kostbare instrumenten, aangedreven door elektromotoren en met automatische reproductie, ingebouwd in piano’s van alle belangrijke pianofabrikanten inclusief Steinway & Sons.

Verspreiding.  De bouw van deze instrumenten kwam op in West-Europa (Duitsland, Engeland en Frankrijk) en de Verenigde Staten. Al snel werden instrumenten en muziekrollen over de hele wereld verkocht. In totaal werden waarschijnlijk wel vier miljoen pianola’s en aanverwante instrumenten gebouwd.